Zonder verfraaiing of regie legt ze in haar foto’s individuen, families, vrienden, collega’s en geliefden vast met oog en gevoel voor intieme gewoontes en gezamenlijke tradities. Bertien gaat niet even op en neer voor een reportage, maar dompelt zich onder in de plaatsen en culturen die ze fotografeert, leert de taal, leeft samen met de mensen wiens leven ze documenteert en bouwt duurzame relaties op met haar onderwerpen. In sommige gevallen wijdde Bertien jaren aan haar onderwerp, met verblijfperioden van soms maanden. Op die wijze documenteerde ze het dagelijkse leven van diverse gemeenschappen, waaronder katholieke nonnen, vrouwen van arbeidsmigranten, mijnbouwgemeenschappen in de Appalachen, maar ook het leven in de voormalige Sovjet-Unie en China.
Dit boek en de parallel lopende tentoonstelling Gluckauf in SCHUNCK Glaspaleis in Heerlen zijn een bescheiden bijdrage aan het uitgebreide oeuvre van Bertien van Manen. In Gluckauf staat een terugkerend onderwerp in haar werk centraal, dat zich tot ongeveer tot het einde van de jaren ‘90 heeft ontwikkeld: het leven in mijnwerkersgemeenschappen. Dit komt tot uitdrukking in een fotoserie die Bertien eind jaren ‘70 maakte in het Engelse mijnstadje New Sharlston in West-Yorkshire in het Verenigd Koninkrijk; in een reeks foto’s uit de periode 1985 tot 2013 in de Appalachen in de Verenigde Staten, waar een groot deel van de industrie uit mijnbouw bestaat; en in het vastleggen van het leven van mijnwerkers in Siberië niet lang na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie begin jaren ‘90. Even veelzeggend zijn de foto’s die Bertien maakte van Most, een stad in voormalig Tsjecho-Slowakije, dat in zijn volledigheid plaats moest maken voor de aanleg van een mijn. De foto’s, waarop geen mensen zijn afgebeeld, tonen een vervreemdend, desolaat en door de mijnbouw getekend landschap.
De selectie, die is samengesteld in samenwerking met Bertien zelf en in belangrijke mate door gastcurator Hans Gremmen, bestaat grotendeels uit niet eerder gepubliceerde foto’s. Hans realiseerde eerder als vormgever de publicatie Archive (2021) en is mede hierdoor zeer bekend met het uitvoerige archief van Bertien van Manen.
Bertiens fascinatie voor het mijnwerkersleven leidde haar in 1979 naar New Sharlston via een bevriende hoogleraar mijnbouw uit Leeds. Het was een van de eerste autonome fotoseries die ze maakte. De foto’s zijn vooral heel menselijke portretten van mannen, vrouwen, kinderen, familieleden, vrienden of dorpsgenoten. Aarzelend geposeerd of terloops vastgelegd tijdens een dagelijkse bezigheid, veelal in hun huiselijke omgeving of op straat. Maar ook in een picket line bij een staking. Bertien sprak met de mijnwerkers en mijnwerkersvrouwen over hun leven; haar foto’s en de interviews verschenen in een artikel in Vrij Nederland (16 februari 1980).
Enkele jaren later schreef dezelfde professor haar vanuit de VS en wekte haar interesse om de vrouwen te gaan fotograferen die in de mijnen in de Appalachen werkten. In 1985 maakte ze haar eerste reis naar het gebied en ontmoette daar onder andere Mavis uit Cumberland, Kentucky, die net als haar echtgenoot Junior in de mijn werkte. De foto’s en teksten van Bertien over de vrouwelijk mijnwerkers in de Appalachen werden ook in Vrij Nederland gepubliceerd (15 februari 1986). Bertien raakte bevriend met Mavis en haar familie en zij werden gedurende haar volgende bezoeken het focuspunt van haar werk over de Appalachen. Tussen 1985 en 2013 reisde ze er acht keer naartoe. De foto’s die ze in de Appalachen maakte vormen de serie Moonshine, genoemd naar de illegaal gestookte whisky uit het gebied. Ze tonen ook de omslag die Bertien in de loop der tijd maakte van het fotograferen in zwart-wit naar het fotograferen in kleur; een bewuste stijlkeuze. Voor de fotografe die het liefst het leven zo echt mogelijk weergeeft, had het dramatische zwart-wit te zeer een associatie gekregen met romantische of klassieke fotografie.
In 1989, aan de vooravond van grote omwentelingen in Oost-Europa, bracht de fascinatie voor mijnwerkersgemeenschappen haar voor het eerst naar Rusland. In Siberië belandde ze midden in een opkomende mijnstaking. Verschillende reizen naar gebieden in de voormalige Sovjet-Unie volgden, om daar mensen te fotograferen in hun dagelijkse bestaan en iets toe te voegen aan de in het Westen bekende beelden van Rusland. Siberië behield zijn aantrekkingskracht: in 1994 fotografeerde Bertien mijnwerkers en hun sociale omgeving in Apanas terwijl filmmaker Michael Pilz haar volgde voor zijn film Prisyadim na dorozhku / Let’s Sit Down Before We Leave (1995).
Het onderwerp van het leven van mijnwerkersgezinnen heeft een directe link met Bertiens eigen achtergrond. Bertien van Manen, geboren Henket, groeide op in Heerlen, het centrum van de voormalige Oostelijke Mijnstreek. Haar vader was elektrotechnisch ingenieur voor De Staatsmijnen en Bertien zat samen met mijnwerkerskinderen op de lagere school. Ze voelde zich op haar gemak in de warme, pretentieloze gezinssfeer bij vriendjes en vriendinnetjes thuis. Voor deze uitgave schreef Marcia Luyten, auteur van Het Geluk van Limburg (2018), een bijzonder persoonlijk portret van Bertien, waarin haar jeugd en haar relatie tot Heerlen en het mijnwerkersleven treffend tot uitdrukking komt.
Het gezin Henket was onderdeel van een industriële gemeenschap die volledig in het teken stond van de mijnbouw. De rise and fall van de Nederlandse steenkolenmijnen en het daaraan verbonden lot van de regio, is een universeel en modern verhaal. Tot 1960 was er grote vraag naar steenkool en groeide de Oostelijke Mijnstreek uit tot een van de welvarendste gebieden van Nederland. Het sociale leven in de streek was tot in de puntjes ingericht ten bate van productie en orde. De mijnen en de katholieke kerk werkten samen en bepaalden in grote mate het leven: de arbeid, het belijden van het geloof en de besteding van de vrije tijd. De Nederlandse mijnen werden vanaf eind jaren ‘60 gefaseerd gesloten. Nog geen tien jaar later zat in de Oostelijke Mijnstreek de helft van de beroepsbevolking thuis: werkloos, afgekeurd of vervroegd met pensioen. De modernisering door industriële vooruitgang kwam met een schok tot een halt en brokkelde af. Zowel West-Yorkshire, als de Appalachen, als de Oostelijke Mijnstreek zijn vergelijkbaar als postindustriële transitiegebieden, die zichzelf opnieuw moeten uitvinden in de context van globale maatschappelijke ontwikkelingen. Om met de woorden uit Het Communistisch Manifest (1848) van Karl Marx en Friedrich Engels te spreken: “All that is solid melts into air”.
Een uitspraak die beelden oproept van het industriële tijdperk; van stoomkracht, machines, schoorstenen en grootschalige mijnbouw. Tevens suggereert het verlies: modernisering veroorzaakt de verdamping en het uiteenvallen van alles dat voorheen vastigheid en zekerheid gaf. Achter deze abstracte omwentelingen schuilen menselijke interactie, levenslange relaties, liefde en leed, en de verbondenheid door traditie en familie. Dit gegeven bracht Bertien keer op keer na haar vertrek uit de Oostelijke Mijnstreek naar plekken waar het alledaagse leven van mensen en hun gemeenschap op de proef wordt gesteld door omstandigheden die ver buiten hun macht liggen.
Fabian de Kloe, artistiek leider SCHUNCK
Patricia van den Ende, senior curator SCHUNCK